Frans de Kok

Schepping of evolutie? Voor het ontstaan van de wereld lijkt de evolutietheorie de enig aanvaardbare verklaring. David Sörensen schreef: “Er klopt niks van!” waarin hij ‘onthutsende onthullingen’ geeft over de evolutietheorie.

De evolutietheorie

‘Zo’n twintig miljard jaar geleden was er niets. Uit dat niets kwam ineens een klein bolletje gloeiendhete samen- geperste energie. Dat bolletje ontplofte met een kracht miljoenen malen krachtiger dan een atoombom. Door deze explosie werden neutronen, protonen, elektronen en atoomkernen in het niets geslingerd, waardoor het heelal werd gevormd. Deze onzichtbaar kleine elementen begonnen aan elkaar te klitten en langzamerhand, gedurende miljarden jaren, ontstonden er sterren en uiteindelijk zelfs complete melkwegstelsels.

Miljarden later vormde er zich een of andere gaswolk, uit waterstof en stof. Door zwaartekracht werd deze wolk samengeperst tot een platte schijf, met een bolvormige kern. In die bol splitsten waterstofkernen zich in heliumkernen en zodoende werd die bol uiteindelijk de zon. In de ronddraaiende schijf bleven gas- en stofdeeltjes aan elkaar kleven tot steeds grotere brokken. Deze brokken werden na een tijdje de planeten Mercurius, Venus, Pluto, Saturnus, Neptunus, Jupiter, Uranus en Mars. En natuurlijk Aarde. Die ontstond ook uit stofjes die aan elkaar bleven plakken.

Vooraleer dat proces klaar was, was het eerst een vreselijke chaos. Brokken en elementen vlogen kriskras in alle richtingen en botsten tegen elkaar. Uit deze chaotische toestand kwam toevallig ons volmaakt geordende, evenwichtige zonnestelsel voort – een goed uitgekiend systeem van krachten die op elkaar inwerken en samen een harmonie vormen. De Aarde kreeg een vloeibare kern en een vaste aardkorst, waarop vulkanische activiteit was. De uitbarstingen zorgden voor uitwasemingen van stikstof en kooldioxide waardoor de beschermende atmosfeer van de aarde gevormd werd. Ook kwamen er uit de vulkanen enorme hoeveelheden waterstof vrij, zodat al snel de oceanen ontstonden. Planeet Aarde was echter nog steeds een ruwe dode bol.

Door inwerking van bliksemontladingen en zonnestralen op de moleculen, vormden zich suikers, aminozuren en nucleotiden1. Deze vormden op hun beurt geheel vanzelf polysachariden, eiwitten en nucleïnezuren (zoals DNA), die zich combineerden tot kleine, gelei-achtige bolletjes (coacervaten en microsferen2). Uit één van deze kleine bolletjes ontstond zomaar vanzelf de eerste levende cel. Deze cel begon zich vlot te vermenigvuldigen, en er ontwikkelden zich spontaan fotosynthetiserende cellen, die glucose aanmaakten. Langzamerhand evolueerden deze onzichtbaar kleine celletjes tot minuscule plantjes en diertjes, die eveneens lustig verder evolueerden.

In de “oerzee” evolueerden piepkleine zee-organismen tot gigantische haaien, indrukwekkende zwaardvissen en majestueuze roggen. Uit primitieve “oervisjes” sproten alle grote zeedieren voort. Zo ontstonden de fascinerende sidderaal (die z’n prooi verlamt met electrische schokken), de parelmoervis (die lichtgevend is), de reusachtige inktvis (die een “inktwolk” over vijanden spuit en met tentakels vol zuignappen zijn prooi vastgrijpt) en de imposante pijlstaartrog (die met een zwaai van zijn giftige staart andere vissen kan doden). Daarnaast waren er de lantaarn-, poets-, drakekop-, eekhoorn-, kogel-, slijmkop-, addertand-, oranje- vleklip-, pincet-, oorlogsschip-, driepoot-, scheermes- en doodskopvissen, die na verloop van tijd vanzelf uit de oervissen voortkwamen. Al deze vissen hebben andere leefgewoonten, andere eetgewoonten, andere hersenstructuren, andere genen, andere instincten, andere voortplantingstechnieken, andere ingewanden en andere kleuren en vormen. De ene vis is “beschilderd” met oogverblindende fluorescerende kleuren, terwijl een andere egaal en grauw van kleur is. Sommige vissen zijn giftig en agressief; andere zijn kwetsbaar en bang. De ene soort is meterslang, de andere uiterst klein. Toch evolueerden al deze vissen vanzelf uit dezelfde  “vooroudervisjes”.

Het wonderlijke evolutieproces hield niet op, want vissen begonnen opeens op het land te kruipen. Hun instinct veranderde, evenals hun complete lichaamsbouw. Kieuwen veranderden in longen, vinnen werden omgezet in poten met klauwen, breekbare graten werden sterke ribben, enzovoort. Langzamerhand waren de vissen aan het evolueren tot amfibieën. Anders gezegd: haringen, forellen en goudvissen veranderden tot kikkers, padden en salamanders. Sommigen kregen zomaar vanzelf een felgele huidskleur en een giftige rug. De tong van deze amfibieën ontwikkelde spontaan tot een zeer krachtige, kleverige spier, waarmee ze vliegende insecten uit de lucht konden “plukken”.

De wonderen bleven in de wereld, want deze amfibieën evolueerden verder tot reptielen. Kikkers en padden transformeerden tot krokodillen, schildpadden, slangen en hagedissen. De schuchtere kikker die vliegjes en muggen vangt, veranderde tot een bloeddorstige alligator die volwassen buffels naar de keel vliegt, ze in het water sleurt en verslindt.

Deze reptielen evolueerden in de loop van miljoenen jaren tot schapen, geiten, paarden, koeien, tijgers, giraffes, olifanten, kangoeroes, koalaberen, miereneters, wolven, hyena’s, gorilla’s, stekelvarkens, herten, otters, bevers, eekhoorns, konijnen, neushoorns, walrussen, gordeldieren, ratten, nijlpaarden, everzwijnen, bavianen, adelaars, nachtegalen, paradijsvogels, pinguïns struisvogels, kippen, ganzen, eenden, zwanen, spechten, flamingo’s, meeuwen, duiven, fazanten, gieren, pelikanen, ibissen, albatrossen en alle andere zoogdieren en vogels. Er ontstonden miljoenen nieuwe hersenstructuren, genstructuren, zenuwstelsels, bloedbanen, spijsverteringskanalen, communicatietechnieken, instincten, hormonen, ingewanden, ogen, oren, poten, vleugels, klauwen, staarten, geraamten, tanden, bekken, snavels, vachten, veren, hoeven, horens en nog véél meer…

Reptielen die vogels aten, veranderden tot vogels die reptielen eten. Reptielen die eieren legden, evolueerden tot zoogdieren die jongen baren. Kruipende insecteneters transformeerden tot vliegende prooivogels. Vissen die salamanders aten, werden door evolutie zèlf een salamander.

Bij al deze miraculeuze metamorfosen bleef het niet, want er was een klein, katachtig diertje dat, onder invloed van de omgeving en door de werking van willekeurige natuurlijke processen, begon te evolueren tot een aapachtig wezen. Hierbij veranderde ook dat diertje van top tot teen. Zijn vacht, ledematen, zintuigen, genen, bloed, gedragingen, letterlijk alles werd anders. Dit gebeurde zomaar vanzelf, in de loop van ettelijke duizenden jaren. Na verloop van tijd begonnen de nakomelingen van dit apebeest rechtop te lopen. In hun hersenen ontstonden toevallig verschillende nieuwe elementen, zoals de “halfcirkelvormige kanalen” die het rechtop lopen mogelijk maken. Toevallige mutaties zorgden ervoor dat er langzamerhand een “spraak-centrum” tot stand kwam in hun hersenen. Tegelijkertijd ontstonden er vanzelf nieuwe spieren in de mond, die het vormen van woorden mogelijk maken. Na vele duizenden jaren begon dit wezen te praten. Even later kon het zomaar ineens schilderen, bouwen en jagen. Het leerde ook schrijven, denken, dichten, analyseren en liefhebben.

Op lichamelijk gebied waren er nog meer zaken die veranderden: de beharing verdween, het gebit werd anders, evenals de ogen, neus, oren, handen, voeten, het geraamte, het zenuwstelsel, de hersenen, enzovoort. Uiteindelijk, na zeer vele jaren, was het “domme” aapwezen een intelligente mens geworden.

Kortom: de zonnestelsels, sterren en planeten, de Aarde, zon en maan, samen met alle planten en dieren, en uiteindelijk de mens, ontstonden zomaar vanzelf, door toevallige mutaties en natuurlijke selectie. Enne… wee je gebeente als je er durft aan te twijfelen. Want het is “bewezen door de wetenschap”!

Dat is de evolutietheorie. Een fantasierijk verhaal dat aan het grote publiek gepresenteerd wordt als een wetenschappelijk feit.’ (p. 12-15)

En dit ‘verhaal’ gaat Sörensen in zijn publicatie dusdanig van kanttekeningen voorzien, dat er van de evolutietheorie weinig meer dan niets overblijft. Na kritisch onderzoek is hij tot de ontstellende ontdekking gekomen dat er in werkelijkheid geen enkel bewijs voor de evolutietheorie is. In zijn boek belicht hij vier totaal verschillende invalshoeken. Hij doet enkele onthutsende onthullingen over deze theorie, die aantonen dat de evolutie logisch, natuurkundig, technisch en artistiek gezien een volstrekte onmogelijkheid is. (achterflap)

Darwin

Na het eigenlijke evolutieverhaal (zoals hiervoor beschreven) gaat Sörensen aantonen dat de wereld zoals deze eruit ziet alleen maar geschapen kan zijn, en niet geëvolueerd. Hij doet dat op een mijns inziens heel duidelijke en overtuigende manier. Omdat ik hem niet kan verbeteren, zet ik een aantal citaten van de pagina’s 20 en 21 achter elkaar.

‘Zeer veel mensen zijn ervan overtuigd dat de evolutietheorie een “bewezen feit” is. Ze denken dat er talloze bewijzen zijn die aantonen dat de mens door toeval is ontstaan. In de media, op scholen en in musea wekt men zelfs de indruk dat niemand er nog aan twijfelt.’ ‘De evolutietheorie is dus geen nieuw gegeven dat door de wetenschap ontdekt is, maar een eeuwenoud geloof. Darwin was echter de eerste die probeerde dat geloof wetenschappelijk aannemelijk te maken. Hij stak een oud idee in een nieuw, wetenschappelijk jasje. Hij slaagde er voortreffelijk in zijn “moderne evolutietheorie” zodanig voor te stellen aan de mensheid, dat evolutie ineens wetenschappelijk aanvaardbaar werd. Dat deed hij door het principe van natuurlijke selectie aan te duiden als motor van de evolutie. Natuurlijke selectie (overleving van de sterkste) was volgens Darwin dè drijfkracht die de evolutie mogelijk maakt. Tot op heden wordt dat in zowat alle boeken over de evolutietheorie beaamd. Zonder natuurlijke selectie geen evolutie.

Omdat dat principe de basis vormt voor de moderne evolutietheorie, zal ik daarmee beginnen en het eens grondig onder de loep nemen. Zijn alle planten en dieren inderdaad dankzij natuurlijke selectie ontstaan?

Vanaf 1831 bestudeerde Darwin op de Galapagos-eilanden vooral de vinken die daar leven. Hij ontdekte dat er op de  diverse eilanden zo’n 15 verschillende rassen en soorten vinken leefden. Deze vogels leken erg goed op elkaar, maar varieerden onderling in lichaamsgrootte, en in de vorm van hun snavel. Het was duidelijk dat deze vinken afkomstig waren van één ouderpaar. Door natuurlijke selectie echter waren er nieuwe soorten ont- staan. “Hiep-hoi!” juichte Darwin, “zie je wel! Er kunnen nieuwe soorten ontstaan in de natuur, want deze vinken zijn ook vanzelf ontstaan!”

Deze conclusie werd de hele wereld rondgebazuind, en werd de basis voor de ver- der ontwikkeling van de evolutietheorie. Darwin, en velen met hem, maakte echter een gigantische denkfout. Aan het feit dat door natuurlijke selectie uit één vinkensoort nieuwe vinkensoorten kunnen ontstaan, koppelt men de slotsom dat ook alle ander soorten dieren en planten door datzelfde principe  ontstaan kunnen zijn. Op het eerste gezicht lijkt het inderdaad te kloppen als een bus. Maar… als je de zaak van dichtbij bekijkt, ontdek je dat deze conclusie eigenlijk niet zo vanzelfsprekend is als ze lijkt…’

Sörensen gaat hierna in op de begrippen ‘variatie’, ‘micro-evolutie’ en ‘macro- evolutie’. Op een duidelijke manier legt hij deze begrippen uit. Zijn voornaamste conclusie is dat variatie niet leidt tot opklimming van lagere naar hogere levensvormen ((macro-)evolutie). Evolutie veronderstelt daarom iets wat in de realiteit geheel onbestaand is. Het is een hersenschim, een theorie zonder bewijsgrond. (p. 22-23)

Evolutie onmogelijk: de cel

Om de geloofwaardigheid van de evolutietheorie aan de kaak te stellen, gaat Sörensen in op de kleinste eenheid van alle organismen, een cel.

Het menselijk lichaam bestaat bijvoorbeeld uit 50.000.000.000.000 cellen. De cel is opgebouwd uit miljoenen moleculen (elke levercel van de mens bevat zelfs 53 miljard eiwitmoleculen). Moleculen op hun beurt worden gevormd door vele diverse atomen. Bovendien bevat de cel alle soorten DNA, RNA en ander complexe moleculen, met vele samengestelde structuren. In een levende cel is net zo veel informatie opgeslagen als in duizend boeken (!) van elk vijfhonderd pagina’s.

Wat gebeurt er allemaal in een cel?

  • er worden voedingsstoffen opgenomen; daarbij wordt bepaald welke stoffen de cel wel en niet opneemt;
  • er wordt naar behoefte water opgenomen of afgescheiden;
  • stoffen waaruit de cel opgebouwd is, worden aangemaakt;
  • deze stoffen worden binnen de cel exact geordend om een nieuwe cel op te bouwen;
  • de energie die voor activiteiten van de cel nodig is, wordt bruikbaar gemaakt;
  • energie, grondstoffen en “afgewerkte producten” worden voor toekomstig gebruik opgeslagen;
  • er worden chemische stoffen geproduceerd die op een andere plaats worden gebruikt (bijv. antibiotica);
  • deze chemische stoffen worden uitgescheiden.

Zoals je ziet is een cel eigenlijk een complete chemische fabriek, met productie, invoer, uitvoer, krachtcentrales, lopende banden, controleposten, enz… Een ongelooflijk geraffineerd systeem, dat ontzetten veel informatie bevat en waarin de duizenden aparte delen perfect geordend zijn en volmaakt functioneren. Dat is een levende cel. En dit georganiseerd systeem is toevallig tot stand gekomen, uit chaotische, dode materie…’ (p. 28-29)

‘Beweren dat een levende cel zomaar vanzelf ontstaan is uit een chaotische atoomsoep, is principieel hetzelfde als zeggen dat een huis spontaan tevoorschijn komt uit een hoop stenen. Het is onjuist te veronderstellen dat ééncellige wezens toevallig uit wanorde ontwikkeld zijn. Je kunt net zo goed beweren dat uit een schroothoop een gevechtsvliegtuig kan evolueren. Een ééncellig diertje is overigens veel complexer dan een jet. Het heeft tal van functies, en verricht tegelijkertijd tal van taken. Bovendien kan het zichzelf reproduceren. Zo’n ingewikkeld organisme, dat doelgericht en efficiënt werkt, kan nooit vanzelf ontstaan. Achter ieder systeem zit intelligentie. Organisatie kan enkel tot stand komen door gerichte schikking. Daaruit kun je maar één conclusie trekken: ééncelligen zijn geschapen door een immense bovennatuurlijke Intelligentie.’ (p. 30-31)

[Wat betreft deze laatste ‘typering’ van God: op de ‘theoloog’ Sörensen kom ik later nog terug.]

Losse flodders

Ik kan in deze recensie onmogelijk alle bewijzen die Sörensen tegen de evolutietheorie aandraagt, opnoemen. In de publicatie staan op vrijwel elke bladzijde tekstkaders, waarin de hele pagina kort wordt samengevat. Ik zal er enkele van overnemen.

‘Het is toch te gek. Hoe zou een brilslang ooit kunnen evolueren tot een rood- borstje? Stel je voor: de slang die gewend is vogels te eten verandert zèlf in een vogel…’ (p. 37)

‘De Neanderthaler was een gewoon mens zoals jij en ik. In de supermarkt zou hij niet eens opvallen’ (p. 42)

‘In veel musea en op fascinerende tentoonstellingen worden fossielen zodanig voorgesteld en uitgelegd dat ze in het straatje van de evolutie passen. En de jeugd slikt het allemaal… (p. 45)

Sörensen heeft met het schrijven van dit boek een duidelijk publiek op het oog. Hij mikt vooral op jongeren die nog in de evolutietheorie geloven. Sörensen was in het verleden ook een aanhanger van deze theorie, omdat hem niet anders geleerd was. Overigens meen ik dat ook mensen die niet tot de doelgroep behoren kennis mogen nemen van dit werk. Creationisten kunnen deze publicatie ook ten hunner nutte gebruiken.

Vooral op pagina 46 ageert Sörensen fel tegen de manier waarop de evolutietheorie op met name tentoonstellingen naar voren wordt gebracht. ‘Tijdens het schrijven van dit boek bezocht ikzelf ‘n soortgelijke expo, in Brussel. De hoeveelheid fictie die daar aan de toeschouwer werd voorgesteld als ‘onbetwistbaar feit’, is ongelooflijk. (…) Deze hele expo heb ik ervaren als uiterst indoctrinerend, waarbij alles op alles werd gezet om de filosofie van de evolutie keihard in het geheugen van de bezoekers te prenten. (…) Het is misschien sterk uitgedrukt, maar persoonlijk vind ik het misdadig, om zo’n omstreden, onbewezen theorie zo massaal voor te stellen als eenvoudige realiteit.’

En, al overtuigd van het ongelijk van de evolutietheorie? Nee? Sörensen heeft nog meer pijlen op zijn boog.

Evolutie onmogelijk: techniek

Het derde hoofdstuk besteedt hij aan de techniek. Hij gaat in op de manieren waarop dieren onderling communiceren. Zo produceert een olifant een zeer laag (infra)geluid. Bultruggen zingen onder water. [Ter informatie: Ze zingen vooral in het winterse paarseizoen, wanneer ze met honderden samenkomen. Hun gezangen bestaan uit acht thema’s, en hun zangsessies duren soms wel 22 uur lang. Daarbij zingen ze veel verschillende liederen die 8 tot 20 minuten duren. De zang van een bultrug kan op een afstand van 32 kilometer gehoord worden.] De roep van een vinvis wordt honderden kilometers verder door soort- genoten opgevangen. Mensen kunnen daar niets van horen, want de geluids- frequentie ervan ligt rond 20 hertz, en dat is beneden de menselijke limiet. (p. 49)

En dan nog wat. Is de radar vanzelf ontstaan? Waarschijnlijk niet. Dolfijnen en vleermuizen gebruiken echolocatie (een soort radar) om hun prooi op te sporen. Zou dit dan echt vanzelf ontstaan zijn? Iets anders. Als je een sprinkhaantje zou kunnen maken, moet je een genie zijn in biologie, chemie, fysica, wiskunde en informatica. Maar volgens de evolutietheorie is de sprinkhaan per ongeluk ontstaan, als gevolg van toevallige mutaties en natuurlijke selectie. (p. 52)

Evolutietheorie onmogelijk: vormgevingsaspecten

Hoofdstuk vier draagt de titel: Doordachte vormgeving. Wanneer je in je omgeving zo eens een beetje rondkijkt, zie je in de levende natuur honderden verschillende vormgevingen en kleuren. De evolutionisten stellen dat dit vanzelf is ontstaan. Sörensen bestrijdt dit. Op het gebied van vormen en kleuren weet hij heel wat, want hij heeft vier jaar gestudeerd aan de Academie voor Schone Kunsten in Brugge en daarna vier jaar hoger onderwijs in grafische vormgeving en illustratie genoten. (p. 56)

Het is jammer dat ik deze recensie niet kan volstoppen met de tekeningen die Sörensen in dit hoofdstuk gebruikt, want het is bekend dat één afbeelding vaak meer zegt dan duizend woorden. Daarom volsta ik wat betreft het aantonen van het onmogelijke van de evolutietheorie met een citaat van pagina 59.

‘Visuele expressie komt niet vanzelf. En zeker functionele expressie niet. Om de juiste uitdrukkingskracht te bereiken, zijn er een aantal zaken waar degene die creëert rekening mee moet houden. Hij moet precies weten wat lijnen, vormen en kleuren doen, als ze op een zekere manier worden toegepast. Je kunt bijvoorbeeld alleen een figuur tekenen die er elegant uitziet, als je weet welke vormgevingstrucs je daarvoor dient te gebruiken. Als je een grappig mannetje wilt tekenen, zijn er enkele regels die je in acht zult nemen, om de gewenste uitdrukking aan je tekening te geven.

Door te kijken naar de natuur, kunnen we enorm veel leren over vormgeving. Want de expressie die veel planten en dieren hebben, is volmaakt. Geen enkel mens zal het ooit kunnen bereiken. Zuivere schoonheid vinden we in narcissen, beheerste elegantie in zwanen, edele kracht zien we gevisualiseerd in het mannelijke hert, brute lompheid wordt uitgedrukt door de neushoorn, enz…’

Volgens de evolutionist komt dit alles uit één en dezelfde oercel…

Helaas…

Over deze publicatie is veel te zeggen. Veel meer dan ik tot nu toe heb opgeschreven. Tot nog toe overheerst het positieve van dit boek. Maar hiernaast valt er ook iets minder positiefs te noemen. Ik heb al gezegd dat ik terug zou komen op de ‘theoloog’ Sörensen.

Het laatste hoofdstuk is getiteld: Het goede nieuws. Want, als de evolutietheorie het niet is (denk aan de doelgroep!), wat is het dan wel?

Sörensen stelt dat schepping het enige alternatief is. Het motto van dit hoofdstuk (elk hoofdstuk heeft een motto) is Johannes 1:1-4. ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen.’ (Ik heb het hier in de Statenvertaling neergezet, Sörensen neemt de vertaling van Het Boek.)

Sörensen neemt dit Bijbelgedeelte als uitgangspunt voor het verhaal wat hij verder gaat houden. Op pagina 72 verwoordt hij het op een iets andere manier: ‘We zijn het product van een oneindig superieure Intelligentie, die los is van tijd en ruimte’. Daarom heeft ons leven betekenis, is het zinvol. We zijn er niet voor niets, zoals de evolutionisten zeggen.

En omdat God ons geschapen heeft, moeten en kunnen we voor Hem kiezen en Hem aannemen. (p. 73) Dit is denk ik fundamenteel anders dan de lezers van Fundamenteel gewend zijn te horen. Zoals duidelijk zal zijn, de ‘theoloog’ Sörensen heeft ons weinig, in ieder geval niet het goede, te bieden.

Evaluatie en slotopmerkingen

Moet ik dan afwijzend zijn bij het in een ieders belangstelling aanbevelen van deze publicatie? Op grond van de hoofdstukken 1 tot en met 4 zeg ik: nee. Op grond van hoofdstuk 5 zeg ik: ja, helaas wel. Daarom laat ik het aan de lezer zelf over om de beslissing te nemen wel of niet tot aanschaf van dit (relatief goedkope) boek over te gaan.

Nog enkele opmerkingen. Sörensen heeft een zeer vlotte, begrijpelijke, pakkende, soms wat populaire manier van vertellen. Het boek leest zogezegd als een trein. Het is verlucht met veel en duidelijke foto’s en tekeningen. Tevens is er een uitgebreide bibliografie van deels wetenschappelijke literatuur, waaruit ook redelijk wat citaten zijn opgenomen.

Wanneer de uitgever mocht overgaan tot een herdruk van deze publicatie, moeten er enkele schoonheidsfoutjes worden weggehaald. Zo wordt er bij de overgang van de pagina’s 20 en 21 een gedeelte van de zin onnodig herhaald, staat op pagina 46 de tekening ‘hieronder’, in plaats van ‘hiernaast’ en is op pagina 59 de 2e kolom niet helemaal netjes uitgelijnd.

n.a.v.
David Sörensen. Er klopt niks van! Onthutsende onthullingen over de evolutietheorie. Uitgeverij Gideon, Hoornaar, 1998. 80 pag., prijs: 16,50

Noten:

  1. Nucleotiden: bouwstenen van DNA of RNA, elk opgebouwd uit een fosfaatgroep, een suiker en een base. (DNA: “supermolecuul” waarin de erfelijke informatie opgeslagen is).
  2. Microsferen: ongeorganiseerde druppeltjes van verschillende eiwitachtige moleculen.