“De goddeloze zal heen gedreven worden in zijn kwaad, maar de rechtvaardige betrouwt zelfs in zijn dood.” (Spreuken 14:32)

Deze tekst vertoont overeenkomst met de wolk tussen de Israëlieten en de Egyptenaars, omdat de tekst een donkere zijde bevat naar de laatstgenoemden toe en een heldere zijde naar de eerstgenoemde toe. De dood wordt erin voorgesteld als de gevangenisbewaarder van Farao, de overste der schenkers en de overste der bakkers uit één gevangenis bracht; de een om in zijn staat hersteld te worden en de ander om terechtgesteld te worden. Het onderscheid tussen de godzaligen en de goddelozen in hun dood wordt getoond. Zoals zij zich heel verschillend gedragen tijdens hun leven, zo zullen zij bij hun dood heel verschillend sterven.

  1. Wat betreft de dood van een goddeloos mens, wijs ik in de eerste plaats op de wijze waarop hij uit de wereld heengaat. Hij wordt ‘heengedreven’ namelijk in zijn dood, zoals dit duidelijk blijkt uit het slot van de tekst. Hij wordt met geweld gestoten uit de plaats die hij in de wereld inneemt. Hij wordt ‘heengedreven’ als kaf voor de wind.
    In de tweede plaats wijs ik op de staat waar hij heengaat. Hij sterft in een zondige en hopeloze staat.
    a. Hij sterft in een zondige staat: Hij wordt heengedreven ‘in zijn kwaad’. Hij leefde erin en hij sterft erin. Zijn vuile kleren van zonde waarin hij zichzelf hulde tijdens zijn leven, zijn gevangeniskleren, waarin hij voor eeuwig gehuld zal zijn.
    b. Hij sterft in een hopeloze staat, ‘maar de rechtvaardige betrouwt zelfs in zijn dood’. (‘Maar de rechtvaardige heeft hoop in zijn dood’). Dit houdt duidelijk de hopeloosheid in van de goddelozen in hun dood. Daarmee wordt niet bedoeld dat er geen enkel goddeloos mens helemaal geen hoop zal hebben wan- neer hij sterft, en alleen in wanhoop zal sterven. Nee: soms is het inderdaad zo, maar heel dikwijls is het anders. Dwaze maagden kunnen hopen tot hun laatste ademtocht en dikwijls doen zij dit ook. De goddeloze heeft echter geen vaste hoop, en wat betreft de bedrieglijke hoop die hij koestert, de dood zal die uit- rukken en hij zal voor eeuwig onherstelbaar rampzalig zijn.
  2. Wat betreft de dood van een rechtvaardig mens, zegt de tekst dat ‘hij hoop heeft in zijn dood, (Eng.vert.). Dit wordt ingeleid door een ‘maar’, wat een verwijdering inhoudt van die vreselijke omstandigheden waaronder de goddeloze ‘heengedreven wordt in zijn kwaad ’. Maar ‘alzo’ zijn de godzaligen niet. Zij zijn niet in de wijze waarop zij heengaan uit de wereld. De rechtvaardige wordt niet ‘heengedreven’ als kaf voor de wind, maar hij wordt als een bruid geleidt naar de bruiloftszaal: hij wordt ‘van de engelen gedragen in den schoot van Abraham’(Luk. 16:22).
    Zij zijn ook niet zo wat betreft hun staat, wanneer zij uit dit leven heengaan , want:
    a. De rechtvaardige sterft niet in een zondige, maar in een heilige staat, Hij gaat niet heen in zijn zonde, maar hij gaat er uit. In zijn leven ‘heeft hij den ouden mens uitgedaan’ en heeft hij zijn gevangeniskleren verwisseld. En nu de overblijvende vodden van hem zijn afgenomen, wordt hij versierd met de klederen der heerlijkheid.
    b. De rechtvaardige sterft niet in een hopeloze staat, maar in een hoopvolle staat. Hij heeft ‘hoop in zijn dood’. Hij heeft de genade der hoop. Hij verwacht op goede gronden betere dingen, dan hij ooit in deze wereld heeft gehad. Hoe- wel het kan zijn dat de stroom van zijn hoop bij de dood ondiep is geworden, toch bezit hij nog zoveel hoop dat hij het waagt zijn eeuwige belangen aan de Heere Jezus Christus toe te vertrouwen.

 

Thomas Boston Uit: De viervoudige staat, Houten 1996