Heinie Imminkhuizen

Stichting Amstelstad

Na vier jaar vakken volgen van mijn opleiding Psychologie (specialisaties Problematische Ontwikkeling en Adolescentiepsychologie) aan de Universiteit Utrecht ben ik in september begonnen met mijn stage bij Stichting Amstelstad, een instelling voor jeugdhulpverlening in Amsterdam.

Amstelstad heeft vijftien afdelingen, verspreid over de stad, en een aantal projecten waarmee in totaal aan enkele honderden jongeren hulp geboden wordt. Amsterdam is verdeeld in drie regio’s ‘Mijn’ regio is Oost/ zuidoost, ofwel de Bijlmer. Dit betekent dat onze groepen er zeer multicultureel uitzien en dat de weg van de afdeling naar de metro ‘s avonds (dat bestaat dus!) verboden gebied is wegens levensgevaar.

De kinderen en jongeren die binnen Amstelstad geplaatst worden, hebben geen verstandelijke handicap of ernstige psychiatrische problematiek, maar zijn vrijwel altijd verwaarloosd, mishandeld of seksueel misbruikt en meestal is er sprake van gedragsproblemen. In veel gezinnen die ik tot nu toe gezien het, is een rijke variatie aan vaders in huis geweest, die ieder zo hun eigen kindjes hebben achtergelaten. Sommige vaders kijken nog weleens naar hun kind om… Ik heb kinderen inmiddels zo vaak horen zeggen: “Mag ik vanavond mijn stiefmoeder bellen?” en: “Ik ga het weekend naar mijn biologische vader!”, dat ik het al bijna gewoon vind klinken.

Ik ben stagiaire gedragswetenschapper voor het project Beter Met Thuis, waarover straks meer.

Omdat Beter Met Thuis pas in oktober zou starten, had ik de gelegenheid om in de maand september als groepsleidster te werken op een afdeling voor crisisopvang van kinderen van zes tot twaalf jaar, om zo kennis te maken met het werk van de mensen aan wie de gedragswetenschapper leiding geeft. In die maand heb ik ondervonden dat jeugdhulpverlening vrij heftig kan zijn. De groepsleiding krijgt veel moois en leuks van de kinderen terug voor hun zorg en aandacht, maar wordt ook regelmatig uitgescholden met woorden die niet in Fundamenteel voorkomen. En uitgescholden worden is niet het ergste wat op zo’n groep kan gebeuren. De meeste kinderen voelen zich door hun verleden snel onveilig en onveiligheid roept associaties met dat verleden op. Op een avond toen ik er tot mijn vreugde net niet was, is de situatie daardoor volledig geëscaleerd. Een jongetje begon te krijsen, waarop de andere kinderen in paniek hun repertoire van thuis uit de kast gingen trekken. Binnen de kortste keren hadden twee elfjarige jongetjes messen uit de keuken georganiseerd, zeilden boeken door de lucht, werd de groepsleidster met schoenen op haar hoofd geslagen en bleek achteraf het jongetje, dat de groepsleidster uit zelfbescherming zolang in de gang gesloten had, zijn arm opengesneden te hebben. De meisjes zaten zielig in een hoekje te wenen.

Met dezelfde kinderen heb ik gezellig gewinkeld, geknutseld, geknuffeld en spelletjes gedaan.

Ik heb van deze maand enorm veel geleerd; onder andere dat ik nog veel kan leren.

Project

Beter Met Thuis is in oktober van start gegaan met een trainingsmaand voor het team, dat bestaat uit mensen met een SPH-opleiding. Het project is een nieuwe hulpverleningsvorm, waarbij kinderen een aantal dagen/ dagdelen thuis en een aantal dagen op de leergroep verblijven. Het kind leert op de groep de vaardigheden die het nodig heeft om in het dagelijks leven beter te gaan functioneren en het gezin krijgt thuis intensieve begeleiding, aangezien er gewoonlijk aan de thuissituatie ook wel het een en ander te sleutelen valt.

Het team wordt zowel in teamverband als individueel begeleid door de gedragswetenschapper. Tijdens de trainingsmaand draaide ik mee met het team, wat heel leuk en leerzaam was. We hebben een maand lang rollenspelen en opdrachten gedaan, wat zo intensief was dat ik, en menig teamlid met mij, er elke nacht over droomde en aan niets anders meer kon denken.

Naast het ‘gewone’ leereffect bood de trainingsmaand mij de gelegenheid om uitgebreid kennis te maken met de taken en vaardigheden die van de teamleden verwacht worden, wat voor mij nu van grote betekenis is bij de werkbegeleiding, die ik als stagiaire gedragswetenschapper bijwoon en in de loop van mijn stage zelfstandig ga doen.

Vanaf begin november heb ik mijn plaats in het hoofdgebouw in Amsterdam-Zuid. Mijn dagen worden gevuld met individuele  werkbegeleidingsgesprekken met teamleden, gesprekken met ouders en kinderen en vergaderingen op team-, project-, instellings- en regionaal niveau. Daarnaast houd ik me bezig met het ontwikkelen, plannen en faseren van diverse onderdelen van het project. Verder neem ik vragenlijsten af bij ouders en kinderen (thuis en op de groep), analyseer ik de resultaten en zal ik in de loop van mijn stage op basis van de onderzoeksgegevens behandelplannen gaan schrijven, waarmee de teamleden vervolgens aan de slag kunnen met de gezinnen.

En natuurlijk lees ik alle dossiers om van alle kinderen te weten wat hun achtergrond is. Bijvoorbeeld een jongetje van elf, dat leider van een jeugdbende in Amsterdam-West was en daarom van de basisschool gestuurd is, maar dat ook zo’n afgrijselijke hoeveelheid verdriet en desillusies meetorst, dat het niet verwonderlijk is dat hij af en toe ontploft: mama in de bajes; oudere en jongere halfbroertjes en -zusjes van twee verschillende, inmiddels overleden vaders; tante en nichtje overleden; stiefvader overleden; eigen vader door echtscheiding uit het zicht verdwenen… wie zou daar normaal bij blijven?

Een ander jongetje van elf dat niet alleen hyperactief is, een pedagogische onmachtige moeder heeft en een vader heeft die hem niet meer wil zien, maar ook met een door een ongeneeslijke vorm van kanker geschonden uiterlijk door zijn laatste levensjaren moet. Dit jongetje wil ‘niets’ worden, “want ik ga toch dood”. Zijn papa kan er niet tegen dat hij ziek is en wil hem dus niet meer zien. Een tienjarig meisje, dat meerdere malen seksueel misbruikt is door de vader van haar halfbroertje terwijl moeder naar de gokhal was, een tijdje bij opa en oma in huis geweest is en tenslotte volledig door het lint gegaan is, zodat ze daar niet langer blijven kon. Op de groep heeft ze geleerd dat ze met jongens gewoon kan spelen en dat lichamelijk contact niet hoeft. Bij Beter Met Thuis gaat ze, net als haar twee groepsgenootjes, leren weer op een goede manier te wonen bij haar nu alleenstaande en inmiddels afgekickte moeder.

En ook de andere kinderen hebben uitsluitend trieste verhalen.

Basishouding

Hulpverlening aan kinderen en jongeren vraagt veel van jezelf. Incasseringsvermogen, vermogen om evenwicht te vinden tussen afstand en betrokkenheid, relativeringsvermogen. Een basishouding van onvoorwaardelijke acceptatie, niet alleen ten opzichte van kinderen, maar ook van ouders, ongeacht wat ze gedaan hebben. Kinderen blijven altijd vragen naar hun eigen ouders, ondanks alles, en daarom ben je als hulpverlener genoodzaakt ouders altijd met respect te behandelen, wil je het kind kunnen helpen. Je moet ermee leren omgaan. Tegen je collega’s een keer luid en duidelijk je mening over die meneer of mevrouw verkondigen, omdat je zelf problemen krijgt als je je eigen gevoelens geen plaats geeft. Glimlachen, een hand geven en een kopje koffie aanbieden. En jezelf realiseren dat de meeste ouders ooit zelf slachtoffers waren.

Op veel resultaat kun je nooit rekenen. Daarvoor is de problematiek in de gezinnen van deze uit huisgeplaatste kinderen te ernstig. Maar de lach van een kind dat niet meer lachen kon, de tranen van een kind dat het huilen verleerd had en nu toch iemand durft te vertrouwen, dat maakt alles de moeite waard.